maandag 23 december 2019

Genieten van pastilla in de Kolenkit



Voor een opdracht ben ik op weg naar een afspraak waar ik een presentatie zal geven als ik besluit om op de A10 langs Amsterdam-West de afslag Bos en Lommer (in de volksmond: ‘Bolo’) te nemen, op zoek naar iets lekkers voor bij de bespreking. Ik bevind me in de Kolenkitbuurt.

Tien jaar geleden werd dit de meest problematische wijk in Nederland genoemd. Onder andere vanwege slechte huisvesting, armoede bij bewoners en een heersend gevoel van onveiligheid.  Nu is er geïnvesteerd in de wijk en wisselen moderne en oorspronkelijke bebouwing elkaar af. Er zijn veel nieuwe bewoners bijgekomen. Er wordt nog steeds flink gebouwd. Ik vraag me af: hoe staat de wijk er nu voor?

Ik parkeer  aan de Bos- en Lommerweg, tegenover de Akbarstraat, die wegens werkzaamheden volledig open ligt. Ik vind een plekje pal voor Patisserie Rahmouni. In de lunchroom zijn om 2 uur ’s middags meer dan tien tafels bezet zijn. Een lange toonbank met zoete en hartige lekkerheden staart mij aan en ik bestel een kopje thee en een pastilla met kip. Mijn hemel, dat is lekker!

Ik knoop een praatje aan met eigenaar Ahmed Rahmouni en zijn vrouw Intessar (Ahmed: “Het betekent overwinning”). Zij komen bij me zitten met hun 5-jarige dochter Reem. Wat bewoog hen om hier zo een grote patisserie te starten? Ahmed vertelt dat hij geboren werd in Tétouan, vlakbij de noordoostelijke kust van Marokko, niet ver van Spanje. Ook Intissars ouders komen uit Tétouan. Zijzelf is geboren en getogen Amsterdammer. Ahmed werkte als sales manager voor een energiebedrijf en samen woonden ze in Dubai. Maar Amsterdam en haar familie lonkten. “Ik ben toch wel van het nuchtere en van het doe-maar-normaal. En dat miste ik toch wel heel erg.” Dus verlieten ze Dubai en trad Ahmed op deze plek in Amsterdam in de voetsporen van zijn vader.  

In Marokko is de familie wereldbekend. Vader Rahmouni opende eind jaren ‘60 de eerste Patisserie Rahmouni in Tétouan. Dit groeide uit tot een grote onderneming. Ooms en broers van Ahmed hebben gelijknamige winkels in Tanger, Rabat en binnenkort in Casablanca. De Amsterdamse zaak opende een maand geleden de deuren en is nummer zeven, de eerste buiten Marokko.

In de kelder wordt al het lekkers gebakken. Ahmed vertelt dat het moeilijk is om goed gemotiveerd winkelpersoneel te vinden. De man en de vrouw die nu in dienst zijn, zijn heel gemotiveerd en hebben een Marokkaanse achtergrond. “Maar ik wil meer goeie mensen en meer diversiteit. Ik zou hier graag in ieder geval nog een Nederlandse en een Turks-Nederlandse medewerker hebben staan.”
Van andere horeca-ondernemers weet ik dat ze belangrijk vinden dat personeel een weerspiegeling is van de klanten die je wil hebben. Ik ben benieuwd wie er nu in de zaak zitten. Zijn het alleen Marokkaanse Amsterdammers?  

Ik draai mijn stoel naar de toonbank. Daar staat Paolo, een veertiger uit Argentinië. Aan zijn hand heeft hij zijn vijfjarige dochter. “Ik kom hier zo vaak als ik kan. Er zijn weinig zaken zoals deze, met zo een grote sortering en van deze kwaliteit.” Hij en zijn Argentijnse vrouw wonen al twaalf jaar in Nederland. Hij is uitgever van academische tijdschriften is tevreden met hun woning in Bos en Lommer. Hier kan hij zich een ruimere woning veroorloven dan waar hij hiervoor woonde in de stad. Hij vindt het een fijne buurt.

Een tafeltje van mij vandaan zitten vier jonge vrouwen te kletsen. Allerlei hapjes liggen op hun tafel, wachtend om gegeten te worden. Ze wonen al twintig jaar in Bos en Lommer en hebben een Nederlandse en een Marokkanse achtergrond. Als ik vraag wat ze vinden van de nieuwe mix van bewoners in deze buurt, antwoordt één van de vriendinnen dat ze weet dat dit in de media een onderwerp van gesprek is. Ze vertelt over een documentaire die is gemaakt over de Akbarstraat en deze buurt. Ook ik hoorde daarover; hij wordt in januari op de NPO uitgezonden. Hun ervaring? Het leven is hier fijn, wat buitenstaanders er ook over zeggen.

Veel tijd hebben ze niet voor me. Ik onderbreek per slot van rekening hun smakelijke uitstapje. Of ik een foto van ze mag maken. Ze willen weten waarom natuurlijk, maar vinden het niet erg. Twee wat stillere dames willen liever niet met hun gezicht in beeld. Maar ze stellen me niet teleur. Twee besluiten van plek te wisselen zodat ik de sfeer kan vastleggen.

Een joviale man loopt op ons af en begroet Ahmed enthousiast. Ook ik krijg een warme begroeting en we wensen elkaar 'Salaam Aleikum, Aleikum Salaam', waarna de uitgestoken hand over het hart glijdt. Ahmed: “Zijn ouders zijn onze buren in Tétouan. Hij herkende me meteen toen hij hier voor het eerst kwam.” Hij behoort inmiddels tot de groeiende groep vaste klanten.

Twee tafels verderop zitten twee Amsterdamse werklui. Ze drinken een kopje koffie en staan net op als ik ze wil aanspreken. Gemiste kans. Wie weet wat ik van hen een korte ontmoeting met hen had kunnen leren. Ik neem  nog een kopje thee met wat lekkers. Als dat op is kies ik enkele hapjes uit om mee te nemen en ben klaar om naar mijn afspraak te vertrekken, verschillende ervaringen rijker.

Patisserie Rahmouni is een echte pleisterplaats. Mensen uit de buurt strijken neer om even te genieten van het assortiment zoete en zoute hapjes. Hun wortels liggen in alle windstreken. De meesten komen uit de Kolenkitbuurt of andere buurten in Bos en Lommer, waar ze zich thuis voelen. In deze zaak komen werelden samen, op een plek waar het goed toeven is.

zondag 10 februari 2019

Spiegelreflex


Mensen op straat reageren met argwaan als je een straatfoto neemt waarop zij duidelijk, maar nietsvermoedend, figureren. In elk geval als ik degene ben die de foto's neemt. Dat bleek toen ik vorige week met een stagiaire de straat op ging om foto's te maken van passanten, lopend en op de fiets.

Voor Dander, een Amsterdams bureau dat de kracht van diversiteit en andere maatschappelijke vraagstukken onderzoekt, werk ik aan een opdracht en daarvoor nam ik Tal mee. Voor dezelfde opdrachtgever maakt zij foto's die de diversiteit van de Amsterdamse bevolking in beeld brengen; van jong en oud op weg van of naar huis, werk, boodschappen doen of een drankje doen. De stad in beweging. Voorafgaand aan mijn afspraak, besloot ik om een half uurtje met haar mee te doen.

Ik ging gewapend met mijn iPhone X, de hippe 17-jarige scholiere had een opzichtige Canon EOS spiegelreflexcamera mee. Die bleek van haar vader, maar zij had duidelijk aanleg voor fotografie, een goed oog voor licht en compositie, dat kon ik aan haar laatste foto's zien. In de Van Woustraat zochten we allebei een eigen plekje, niet ver van elkaar vandaan en af en toe liepen we enkele meters om een zijstraat in te kijken of een beter standpunt in te nemen. De weergoden deden erg hun best. Er stond een lekker zonnetje en er was geen neerslag te bekennen. Een beetje koud, dat wel, maar dat is een stuk minder erg als het droog is en de starten vol licht zijn.

Het maken van foto's van mensen die op straat lopen of fietsen heeft iets vreemds als je dat met een mobiele telefoon doet. Als je een selfie zou maken, zou niemand daarvan opkijken. Ook niet als je met je mobieltje een foto maakt van iemand die voor je poseert. Maar als je datzelfde mobieltje - zonder iets te zeggen - richt op voorbijgangers, dan is het andere koek. Het wekt duidelijk wantrouwen. Ik heb weliswaar niemand gehad die zich er bij me over beklaagde, maar ik voelde me toch wel een beetje een indringer. En dan helpt het niet als je je heimelijk of verdekt opstelt; je hebt het gevoel dat iemand zometeen 112 gaat bellen omdat je verdacht bezig bent.

Hoe anders was het met de stagiaire. Was het omdat zij jonger is dan ik en leuker om naar te kijken? Omdat ze hip gekleed was en met de nodige nonchalance de straat afzocht naar geschikte slachtoffers? Of was het misschien toch die knots van een spiegelreflexcamera waarmee ze bewapend was? Zodra ze die in de aanslag hield, ontwaarde zich bij de passanten een blik van vrolijke verrassing. Iets van: Ik? Maak je van mij een foto? Wow, ben ik echt zo interessant?" Ik merkte tegenover haar niets. maar dan ook niets van het wantrouwen dat mijn deel was.

Een goed voorbeeld was de jongen die in de Rustenburgerstraat liep en zowat ging poseren toen hij Tal met haar grote camera zag. Hij noemde zijn kleurrijke naam - "Ik ben Ramses Afrika, zoek maar op!" - en liet zich vervolgens uitgebreid van alle kanten fotograferen. Hoe anders verging het mij toen ik een shot maakte van een mooie vrouwelijke krullenkop die door de winkelstraat flaneerde. Ik kwam haar een half uur later toevallig tegen in de OBA, waar zij, net als Tal en ik, bleek deel te nemen aan een experiment over diversiteit. Ik vertelde haar dat ik eerder een foto van haar had gemaakt toen ze op de Van Woustraat liep. Haar gezicht verzuurde enigszins toen ze antwoordde: "O, was jij dat? Ik vond het zó vreemd. Ik dacht: waarom dóet die man dat?" Pijnlijk.

Die verschillende reflexen intrigeren me. De relatie tussen fotograaf en onderwerp is per slot van rekening ook communicatie en daar hou ik me in mijn werk voor opdrachtgevers vooral mee bezig.

Om erachter te komen of het ligt aan het soort fototoestel of aan het geslacht, de leeftijd en de uitstraling van de fotograaf, ga ik bij wijze van experiment deze zelfde oefening volgende week opnieuw doen, maar dan wisselen we van wapentuig. Als het zonnetje ook opnieuw meewerkt, hebben we goed vergelijkingsmateriaal. Indien het blijkt aan de camera te liggen (yeah sure, dream on) dan laat ik dat nog even weten.

dinsdag 5 februari 2019

Koppeling VUMC/AMC: de haperende Buitenveldert-Zuidoostbrug

Gisteren had ik een afspraak bij een internist in de VU. Of het VUMC moet ik geloof ik zeggen. In elk geval op de polikliniek interne geneeskunde aan de De Boelelaan in Amsterdam-Buitenveldert. Niks ernstigs, maar de internist vindt het belangrijk dat ook een dermatoloog me - op korte termijn - ziet. Daarvoor toetst hij van alles in op zijn PC. Mocht ik vandaag of morgen niet gebeld worden, dan raadt hij me aan zelf even met de Poli Dermatologie te bellen. Die is inmiddels verplaatst naar het AMC in Amsterdam-Zuidoost. Want VUMC en AMC gaan samen en het nieuwe Amsterdam UMC moet dus - logisch - afdelingen samenvoegen.

Vierentwintig uur later belt mijn internist me om te vragen of ik al iets heb gehoord van de afdeling Dermatologie. Dat kan ik waarderen. Het antwoord is nee. En dus stelt hij me nogmaals voor om zelf even contact te zoeken. En dat doe ik uiteraard.

Ik bel eerst het centrale nummer van het AMC, want die heb ik toevallig in mijn contactlijst. Ik word doorverbonden met de Poli Dermatologie. Althans, dat was de bedoeling. Daar wordt niet opgenomen. Ik probeer het gedurende een uur nog twee keer op die manier. Dan besluit ik om het telefoonnummer van Dermatologie te Googlen. Ik bel. Na een paar keer proberen krijg ik iemand aan de lijn.

Helaas. Het blijkt dat mijn VU-gegevens niet zijn samengevoegd met die van het AMC. En hierdoor kan Dermatologie niet bij mijn medische gegevens. Toevallig weet ik dat ik meer dan twee weken geleden een formulier heb ondertekend waarin ik toestemming geef voor samenvoeging van mijn patiëntgegevens. Die heb ik aan de VU-balie afgegeven toen ik er die dag toch moest zijn. 
De medewerker van Dermatologie adviseert me om bij de VU na te gaan wanneer mijn gegevens worden gekoppeld. Er is namelijk een achterstand, weet zij. Verder ziet zij wel een verzoek van mijn internist om op de Poli Dermatologie gezien te worden gezien, maar daar staat geen urgent bij. Dat begrijp ik niet, want het had wel haast (de huiduitslag moest gezien worden en die was inmiddels weer op zijn retour), had de internist mij aangegeven. De medewerker adviseert me om met de internist contact op te nemen.

Eerst bel ik met de Centrale Balie van de VU. De medewerker daar weet me al vrij snel te vertellen dat mijn formulier wel al is ingescand, maar dat de koppeling nog moet plaatsvinden. Het valt me eerlijk gezegd al heel erg mee dat er iets over mijn formulier bekend is. Maar dat is nu helaas onvoldoende. Er is inderdaad een grote achterstand, bevestigt de medewerker. Hij kan er zelf weinig aan doen want hij voert de gegevens zelf niet in. Hij zegt me toe dat hij contact opneemt met iemand die zich wel met de koppeling bezig houdt en zal mij terugbellen. Misschien dat ze het kunnen bespoedigen.

Vervolgens wil ik contact opnemen met de internist. Helaas geen telefoonnummer; hij belde me vanuit een anoniem nummer. De Poli Interne Geneeskunde dan maar. Daar kom ik telefonisch niet doorheen. Dan heb ik een ingeving. Via de app MyChart, waar ik via Mijn Dossier inzage heb in mijn volledige medische dossier (incl. afspraken en lab-uitslagen) bij de VU. Daar kan je een bericht sturen naar je arts. Ik schrijf wat er aan de hand is en vraag hem of hij iets kan doen om te bespoedigen dat ik bij Dermatologie kan worden gezien. Als ik op ‘verzenden’ toets, lees ik dat ernaar gestreefd wordt binnen twee werkdagen een reactie te krijgen.Wat nu?


Er zit niets anders op dan af te wachten. Ik kan weinig anders doen. Ik ben onder de indruk van het samengaan van het VUMC en het AMC. Dat lijkt me een verstandige zet. Ook ben ik helemaal in mijn nopjes met Mijn Dossier en de app MyChart. Een digitale uitkomst voor de nieuwsgierige patiënt die ik ben. En de mensen zijn er allemaal even aardig. Maar in de tussentijd lukt het niet om op korte termijn een afspraak geregeld krijgen tussen afdeling A en afdeling B binnen dezelfde organisatie. Als patiënt moet ik er zelf maar een beetje achteraan zitten. 

Gelukkig heb ik niks ernstigs. Maar zo goed als de artsen en de verpleging kunnen zijn op beide locaties van het Amsterdam UMC, zo pijnlijk lijkt het gesteld met de integratie van het VUMC en het AMC. Ik denk dat er er dringend een gediplomeerd team bruggenbouwers aan te pas moet komen om Buitenveldert en Zuidoost met elkaar te verbinden. Want bij deze koppeling gaat op dit moment iets echt niet goed. En de patiënt kan alleen maar in frustratie toekijken.

donderdag 6 oktober 2016

Amsterdam zet Joodse erfpachtdossiers bij grof vuil

Dat het Joodse erfpachtdossier een storend hoofdpijndossier is geworden voor Eberhard van er Laan is inmiddels wel duidelijk. In 2010 stuitte een studente tijdens het digitaliseren van oude dossiers op naoorlogse documenten die getuigden van het innen van erfpacht aan Joden die tijdens de bezettingsjaren ondergedoken en in concentratiekampen hadden gezeten. Sindsdien klopt het dossier als een zeurende migraineaanval door het hoofd van de Amsterdamse burgemeester.
De jongste pijnscheut wordt veroorzaakt door de vernietiging van juist die archiefstukken die zo schrijnend de ambtelijke cultuur van de jaren van wederopbouw zichtbaar maakten. (‘Joodse erfpachtdossiers per ongeluk vernietigd’, Het Parool 5-10-2016). Een ‘pijnlijke fout’ noemt Van der Laan het bij het grof vuil zetten van de 480 dozen die de originele stukken bevatten die getuigen van de navrante Gründlichkeit van de gemeentelijke dienst die in de naoorlogse periode zo onwrikbaar was geweest tegen Joodse huiseigenaren wier vervolging geen aanvaardbare grond voor kwijtschelding bleek.
Dat de hoofdstedelijke burgemeester zelf de beste bedoelingen heeft gehad en nog steeds heeft met het schoonpoetsen van deze historische schandvlek, blijkt wel uit de moeite die hij zich heeft getroost om een bedrag van tien miljoen euro te laten terugvloeien naar de Joodse gemeenschap. Weliswaar niet deels individueel naar (de nabestaanden van) de direct betrokkenen, zoals die gemeenschap bij monde van het Centraal Joods Overleg had voorgesteld, maar toch. Al in 2013, toen de kwestie van de inning van achterstallige erfpacht onder Joodse Amsterdammers via de pers aan het licht kwam, veroordeelde hij de naoorlogse aanpak van de gemeente. De collectieve uitkering aan de Joodse gemeenschap die hij dit jaar door de gemeenteraad loodste, onderstreept de resolute en daadkrachtige wijze waarmee hij dit netelige dossier van z’n bureau wil vegen.
Dat de bewust afgezonderde Joodse erfpachtdossiers ondanks alle aandacht nu verloren blijken te zijn gegaan, komt aldus Van der Laan onder meer door ‘gebrekkige controle’. Zou het? Nog een mazzel dat de vernietigde stukken wel eerst waren gedigitaliseerd voordat ze werden weggegooid, een omstandigheid waarvoor de burgemeester het lot – misschien zelfs zíjn lot – dankbaar voor moet zijn.
Want zo behendig als Van der Laan dit dossier door het stadhuis laveerde, zo klungelig lijkt het ambtelijke apparaat op het eerste gezicht met dezelfde materie om te gaan. In het gunstigste geval is dat de conclusie na de mysterieuze verdwijning van deze gevoelige stukken. Maar wie minder coulant tegen de handelwijze van de betrokken ambtenaren anno 2016 aan wil kijken, ontwaart daarin een desinteresse, misschien wel een bepaalde arrogantie of mogelijk zelfs een bewuste minachting voor het dossier van de Joodse erfpacht. Eenzelfde minachting als 70 jaar geleden medewerkers en leidinggevenden van het naoorlogse Grondbedrijf bleken te hebben voor het lot van degenen die uit hun Amsterdamse huizen werden verdreven, met als gevolg de rücksichtslose jacht op de erfpacht, die Van der Laan zo treffend beschreef als ‘formalistisch, bureaucatisch en kil’.

Dat na de terechte ophef over de Joodse erfpachtkwestie de tastbare, originele bewijsstukken van de pijnlijke bejegening van teruggekeerde Joodse Amsterdammers alsnog in een vernietigingsoven zijn geëindigd, heeft een saillante symboliek die niet aan iedereen voorbij zal zijn gegaan.

vrijdag 29 juli 2016

Geef antisemieten en andere haters vooral een podium

De Nederlandse samenleving is op het gebied van vrijheid en tolerantie de afgelopen vijftien jaar nogal veranderd. Ik noem dat aantal jaren bewust, omdat de aanslag die vervloekte dag in september 2001 op onder meer de Twin Towers in New York een keerpunt is geweest in dit land als het erom gaat hoe we over minderheden denken. En dan vooral als die minderheden nogal wat noten op hun zang hebben en dingen zeggen die anderen niet welgevallig zijn, ondankbaar klinken en soms ook simpelweg haatdragend klinken en zijn.

In Nederland hebben we gelukkig geen terreuraanslagen meegemaakt zoals die de afgelopen weken, maanden en jaren wel hebben plaatsgevonden in respectievelijk Duitsland, België en Frankrijk. Afkloppen. Maar helaas realiseert ieder weldenkend mens zich dat dit slechts een kwestie van tijd is.
Waar we wel vaak genoeg mee te maken hebben gehad zijn demonstraties van boosheid en zelfs van haat en racisme. Van tegenstanders van Zwarte Piet, tegenstanders van asielzoekerscentra en vooral ook van Jodenhaters, die steeds vaker verstoppertje spelen achter het gebruik van termen als Zionisme, Apartheid en afkeer van de Israëlische politiek. Om aan deze haat uiting te geven lopen ze dan met spandoeken die - al dan niet in een taal die ze bij de NOS en het Openbaar Ministerie niet kunnen lezen - met deze boodschappen te koop in zogenaamde vreedzame demonstraties. Te denken valt aan uitspraken als 'Fuck de Talmoed' op de Dam en de oproep tot 'dood aan de Joden' in de Haagse Schilderswijk.

Nu is er de voormalige schreeuwlelijk, tegenwoordig gladde prater, Dyab Abou Jahjah, die door de VPRO is uitgenodigd voor de seizoensopener van het veelbekeken programma Zomergasten. Veel mensen met gezond verstand reageren begrijpelijkerwijs stomverbaasd dat een hater (die zich als typische wolf in schaapskleren vermomt als 'spraakmakende columnist', bruggenbouwer en wereldverbeteraar) van dit formaat de gelegenheid krijgt om drie uur lang een groot publiek op kosten van de belastingbetaler te laten delen in zijn visie op de wereld. Ik sluit niet uit dat hij op charmante wijze een heleboel mensen zal weten mee te krijgen tijdens het oplepelen van beelden, filmfragmenten en verhalen die getuigen van een oneerlijke wereld.

Toch ben ik dusdanig voorstander van het vrije woord dat ik vind dat zelfs uitschot als Jahjah moet kunnen zeggen wat hij wil, zolang hij daarvoor woorden gebruikt die wij allemaal kunnen verstaan. Net zo als ik vind dat ander uitschot moet kunnen zeggen geen liefhebber te zijn van de Talmoed, van de Staat Israël of zelfs van Joden. Zij hebben namelijk - binnen de kaders van de wet - het recht op het delen van hun verwrongen ideeën. Door ze daarover vrijuit te laten vertellen, komt hopelijk het drab en de smurrie die achter hun mooie woorden schuil gaat bovendrijven naar de oppervlakte en kan men daar van kennis nemen.

Wat me veel meer stoort dan de herkenbare haters, zijn de mensen die laffe smoesjes gebruiken om goed te praten waarom zij de haters aan het woord laten. Want zij doen dat niet vanwege dat vrije woord dat ik zo graag wil helpen verdedigen, maar verstoppen zich achter woorden die nog veel erger zijn dan van die haten. Wat te denken van Jurgen van Uden, dit jaar eindredacteur van Zomergasten, die ter verdediging van de keuze van Jahjah zegt: "Hij heeft interessante ideeën over stad en samenleving, heeft een rijk visueel geheugen en hij is een vlotte prater." Zeg dan gewoon eerlijk: we willen de boel prikkelen door hem aan het woord te laten. Dan komen we dichter bij de werkelijke bedoelingen van de programmamakers, die hiermee de verdenking op zich laten de werkelijke latente haters te zijn.

Er is nog een reden om mensen als Jahjah een podium te geven. Het zal namelijk interessant zijn om vast te stellen hoeveel mensen straks zullen laten horen dat hij eigenlijk zo erg niet is. Die onder de indruk zullen zijn van zijn gladde praatjes en voorbij gaan aan de dingen die hij onder andere omstandigheden heeft gezegd en geschreven toen hij nog bezig was langs meer militante weg naam te maken onder de haters in België en Nederland. Om vast te stellen uit welke hoeken de adhesiebetuigingen voor Jahjah allemaal naar buiten komen kruipen. Als dat soort sympathieën naar boven komen, weten we pas echt hoe laat het is in Nederland. Dan weten we of diegenen - mezelf incluis - die al enige tijd roepen zich steeds onbehaaglijker te voelen in Nederland, daar aanvullende reden voor te hebben.

Dus ja, geef mensen als Jahjah een podium. Het wordt tijd voor de samenleving om kleur te bekennen: staan wij achter de haters die zich als wolven hullen in schaapskleren? Of staan we voor de bescherming van degenen die gehaat en bedreigd worden èn tegelijkertijd voor het vrije woord? Want die twee gaan voor echte liefhebbers van democratie en vrijheid hand-in-hand.


dinsdag 20 oktober 2015

Vluchtelingen - geen kwestie van eenheidsworst


De aankondiging van een locatie voor tijdelijke vluchtelingenopvang in de Amstelveense wijk Kronenburg leek de afgelopen week op een ware Hoekse en Kabeljauwse twist binnen de Joodse gemeenschap in Nederland. Want ja, over de komst van 400 asielzoekers uit voornamelijk Syrië en Irak wordt uiteenlopend gedacht. En waarom ook niet? Joden zijn ook maar gewone mensen en zeker geen eenheidsworst.

De landelijke media smullen van zo’n interne strijd en, eerlijk is eerlijk, verschillende minder en meer prominente Joden leenden zich net iets te graag voor dit schouwspel. Ronnie Eisenmann, jarenlang voorzitter van de Joodse Gemeente Amsterdam en tegenwoordig VVD politicus in Amsterdam Zuid nam donderdagavond in het RTLZ-programma Dunk plaats tegenover journalist Max van Weezel (video vanaf minuut 15). Diens schrijvende dochter Natascha had dezelfde avond bij Pauw de studentenrabbijn Yanki Jacobs tegenover zich. In de Volkskrant van zaterdag ging het twistgesprek tussen dezelfde Max van Weezel en Ron van der Wieken, voorzitter van het Centraal Joods Overleg, de koepel van de gevestigde orde onder Joodse instellingen.

Zijn die meningsverschillen nu werkelijk zo diep? Dat valt best mee. De ene spreker is wat beter gebekt dan de andere, de ene wat naïever dan de andere, of uitgesprokener, maar over enkele essentiële punten lijken ze het allemaal met elkaar eens. Om te beginnen het uitgangspunt dat leidend is voor iedere zichzelf respecterende Jood: wees barmhartig voor de vluchteling. En ook het tweede punt: de door de gemeente Amstelveen voor opvang gekozen locatie – op een belangrijke verkeersader tussen de drukste Joodse buurten in Amstelveen en Amsterdam -  is ongelukkig. Waar gaan die meningsverschillen dan wèl over? Over angst en een gevoel van onveiligheid. En laten dat nu net punten zijn waarop iemand die die angst heeft en iemand die dat gevoel minder of niet heeft, de ander nooit zal kunnen overtuigen.

Die angst ligt bij sommigen diep. Ook ik ken dat gevoel me niet altijd en overal in Nederland even veilig te voelen. Op sommige plekken in de samenleving is antisemitisme nu eenmaal diep geworteld. Onder radicale moslims èn onder autochtone Nederlanders. En ook onder terroristen die ongemerkt ons land binnen komen uit andere delen van de wereld en kwaad in de zin hebben. Als de discussie dan gaat over de komst van mensen uit Syrië en Irak – landen waar de afgelopen 70 jaar Jodenhaat er bij de bevolking met de paplepel is ingegoten – in de enige Joodse omgeving die Nederland rijk is, dan mag daar best iets van gevonden worden. 

Dat die angst niet ongegrond is blijkt bovendien wel uit de stap die de Nederlandse overheid op initiatief van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid heeft gezet door bij de Joodse scholen politiehuisjes en zwaarbewapende leden van de Koninklijke Marechaussee te plaatsen. Als je kinderen op de Joodse scholen hebt zitten, of je bezoekt dagelijks of wekelijks de synagoge, of je doet boodschappen in de kosjere winkels en eet in kosjere restaurants, dan is die angst simpelweg reëel. Geef je een andere invulling aan je Jodendom, dan ken je dat gevoel wellicht veel minder of misschien wel helemaal niet. En waar dat voor Joden onder elkaar opgaat, geldt dat al des te meer voor de niet-Joodse Nederlander. Want laten we wel wezen, de gemiddelde tv-kijker of krantenlezer in ons land kan zich (gelukkig) helemaal niet verplaatsen in die angst en in dat gevoel van onveiligheid van Joden die als zodanig herkenbaar - bijvoorbeeld vanwege een keppeltje - over straat lopen. En kunnen daar dan ook geen begrip voor opbrengen. Alleen al daarom is het jammer dat de Joods-interne polemiek voor het oog van de landelijke media wordt uitgemeten.

Ook is er de vraag: wie zijn die mensen die breeduit hun meningen verkondigen? Onder andere een politicus, een schrijfster, een journalist en een bestuurder van een koepelorganisatie. Stuk voor stuk mensen die niet kunnen stellen dat ze namens alle Joden spreken. Dat is altijd moeilijk, want vaak wordt wel de indruk gewekt dat zij namens een groep Joden of alle Joden spreken. 

Voor wat het waard is: ook ik heb een eigen hoogstpersoonlijke mening: alle mensen die op de vlucht zijn voor vervolging moeten een warm welkom krijgen in Amstelveen en in heel Nederland. En: op de landelijke en lokale overheid rust de plicht om ervoor te zorgen dat er geen twijfel bestaat over de aard van de vluchteling (uitdrukkelijk niet economisch, dus), over zijn of haar bedoelingen in ons land en de bereidheid om de vrijheid van godsdienst, meningsuiting en geweten, zoals wij die in onze samenleving koesteren en uitdragen, zonder meer te omarmen. 

Dit alles betekent in het geval van de gemeente Amstelveen ten aanzien van het verontruste deel van de Joodse gemeenschap een zware verantwoordelijkheid. Namelijk om zich van deze zaken te vergewissen, zodat iedereen, ongeacht zijn of haar achtergrond, deze mensen daadwerkelijk met open armen kan ontvangen. Het is aan de overheid om ervoor te zorgen dat reële angsten – ongeacht of anderen zich daarin kunnen verplaatsen - niet bewaarheid worden. Want ook voor vluchtelingen geldt: het is niet allemaal eenheidsworst.

maandag 16 februari 2015

Ik verfoei de dag...

De omgekomen bewaker Dan Uzan z"l
Maart 2012 - dodelijke aanslag op Joodse school in Toulouse

Mei 2014 - dodelijke aanslag op het Joods museum in Brussel.

Januari 2015 - dodelijke aanslag op een kosjere supermarkt in Parijs.

Februari 2015 - dodelijke aanslag op een synagoge Kopenhagen.

Een Joodse bewaker werd afgelopen zaterdag voor de Kopenhaagse synagoge doodgeschoten. Hij beschermde met succes de leden van zijn gemeenschap tegen een terreuraanslag en bracht daarvoor het hoogste offer: zijn leven.

Maar het had net zo goed Nederland kunnen zijn en het had de zoon of dochter van vrienden of kennissen kunnen zijn, jongens en meisjes die elke dag de Joodse scholen, synagoges en andere gemeenschapsgebouwen in ons land beveiligen.

Toen ik de Franse premier Valls hoorde zeggen "La France sans les juifs de France n'est plus la France" was ik onder de indruk. Vandaag hoorde ik de Deense premier Helle Thorning-Schmidt letterlijk hetzelfde zeggen over de Joodse gemeenschap in haar land. Het deed me niets. En ik verfoei bij voorbaat de dag waarop ik de Nederlandse minister-president moet horen uitspreken: "Nederland zou Nederland niet zijn zonder de Joodse gemeenschap".