maandag 10 februari 2014

"Pas goed op m'n knikkers totdat ik weer terug kom."

Vorige week werden knikkers die ooit van Anne Frank zijn geweest wereldnieuws. Ze worden tentoongesteld in de Kunsthal Rotterdam. Een vroeger buurmeisje van Anne aan het Merwedeplein had het blik met knikkers van de kleine Anne gekregen kort voordat de familie Frank in onderduik ging. “De Tweede Wereldoorlog in 100 voorwerpen” heet de tentoonstelling, die is samengesteld door programmamaker/journalist Ad van Liempt. Het knikkerblik is daar één van. Hoe verzin je het.

Dat zelfs CNN en The Washington Post aandacht hadden voor de knikkers is niet verwonderlijk. Anne Frank is een wereldmerk geworden en het Anne Frankhuis trekt dagelijks duizenden bezoekers die de boekenkast, het dagboek en de plaatjes van filmsterren in haar slaapkamer komen bekijken. Ik ben een groot voorstander van het achterhuis als museum. Het laat zien wat de onderduik betekende voor Joden, voor een Joodse puber, met dromen en ideeën over later. De onderduik van mijn vader - een jaar jonger dan Anne - versterkt de sympathie die ik voor het educatieve idee achter dit museum voel. Hoe meer mensen in de rij op de Prinsengracht, hoe beter dat is. 

Ook Van Liempt moet zich hebben afgevraagd hoe hij zo veel mogelijk publiek naar de Kunsthal kon trekken met een canon van 100 voorwerpen. Een gegarandeerd succes: speelgoed dat ooit door Anne Frank is aangeraakt. Als één van de 100 voorwerpen over de Tweede Wereldoorlog. Het is jammer dat ze voor dit doel worden gebruikt. Het verheffen van een blik met knikkers tot een relikwie, zoals Van Liempt met de zegen van de Anne Frank Stichting doet, is ongepast en doet afbreuk aan zowel de nagedachtenis van Anne Frank als aan een goede educatie over de Tweede Wereldoorlog en de Jodenvervolging.

Er zijn mensen die mij zullen toewerpen dat het goed is dat kinderen dankzij deze knikkers kunnen zien dat Anne een gewoon meisje was. En dat is zo; het Anne Frank Huis staat vol met voorwerpen waaraan je dat kan zien en daar horen ze thuis. Maar de tentoonstelling in de Kunsthal Rotterdam is van een geheel andere orde. Die gaat over de bezetting, over niemand in het bijzonder, dus ook niet over Anne Frank. De knikkers laten niet de essentie zien van de Tweede Wereldoorlog en al zeker niet hoe wreed de georganiseerde en systematische vervolging van Joodse medeburgers was. 

Ik zag deze foto waarop Koning Willem-Alexander met een soort verplichte eerbied kijkt naar het blik met
knikkers. Wat moet je anders. Knikkers waar jonge bezoekertjes echter met andere ogen naar zullen kijken: "Dus dát was de Tweede Wereldoorlog. Wát een mooie knikkers had Anne Frank." Een grote misser.

Als ik een tentoonstelling moest maken van 100 voorwerpen die de Tweede Wereldoorlog voelbaar zouden moeten maken voor jong en oud en ik zou daar Anne Frank een rol in willen geven, dan zou ik kiezen voor een uniform van de politie, die zo veel Annes van huis haalde, of een bordje van tramlijn 8, die niet-ondergedoken Joden uit de omgeving van het Merwedeplein na een razzia naar de Hollandsche Schouwburg vervoerde, of een plankje van de NS-trein die ze van daaruit naar Westerbork transporteerde. Dát zijn dode voorwerpen die laten zien wat de Tweede Wereldoorlog echt met kinderen heeft gedaan. En als je dan toch Anne's knikkerblik wil tentoonstellen, laat het dan symbool staan voor de talloze zilveren bestekken, tafelkleden, juwelen, antieke boeken en schilderijen die Joodse burgers aan hun buren in bewaring gaven... voor wanneer zij weer zouden terugkeren. Voorwerpen die vele Nederlanders - de goeden niet te na gesproken - vandaag nog in huis hebben of via Marktplaats te gelde proberen te maken.