
De jongste
pijnscheut wordt veroorzaakt door de vernietiging van juist die archiefstukken
die zo schrijnend de ambtelijke cultuur van de jaren van wederopbouw zichtbaar
maakten. (‘Joodse erfpachtdossiers per ongeluk vernietigd’, Het
Parool 5-10-2016). Een ‘pijnlijke fout’ noemt Van der Laan het bij
het grof vuil zetten van de 480 dozen die de originele stukken bevatten die
getuigen van de navrante Gründlichkeit van de gemeentelijke dienst die in de
naoorlogse periode zo onwrikbaar was geweest tegen Joodse huiseigenaren wier
vervolging geen aanvaardbare grond voor kwijtschelding bleek.
Dat de
hoofdstedelijke burgemeester zelf de beste bedoelingen heeft gehad en nog
steeds heeft met het schoonpoetsen van deze historische schandvlek, blijkt wel
uit de moeite die hij zich heeft getroost om een bedrag van tien miljoen euro
te laten terugvloeien naar de Joodse gemeenschap. Weliswaar niet deels
individueel naar (de nabestaanden van) de direct betrokkenen, zoals die
gemeenschap bij monde van het Centraal Joods Overleg had voorgesteld, maar
toch. Al in 2013, toen de kwestie van de inning van achterstallige erfpacht
onder Joodse Amsterdammers via de pers aan het licht kwam, veroordeelde hij de
naoorlogse aanpak van de gemeente. De collectieve uitkering aan de Joodse gemeenschap
die hij dit jaar door de gemeenteraad loodste, onderstreept de resolute en
daadkrachtige wijze waarmee hij dit netelige dossier van z’n bureau wil vegen.
Dat de
bewust afgezonderde Joodse erfpachtdossiers ondanks alle aandacht nu verloren
blijken te zijn gegaan, komt aldus Van der Laan onder meer door ‘gebrekkige
controle’. Zou het? Nog een mazzel dat de vernietigde stukken wel eerst waren
gedigitaliseerd voordat ze werden weggegooid, een omstandigheid waarvoor de
burgemeester het lot – misschien zelfs zíjn lot – dankbaar voor moet zijn.
Want zo
behendig als Van der Laan dit dossier door het stadhuis laveerde, zo klungelig
lijkt het ambtelijke apparaat op het eerste gezicht met dezelfde materie om te
gaan. In het gunstigste geval is dat de conclusie na de mysterieuze verdwijning
van deze gevoelige stukken. Maar wie minder coulant tegen de handelwijze van de
betrokken ambtenaren anno 2016 aan wil kijken, ontwaart daarin een
desinteresse, misschien wel een bepaalde arrogantie of mogelijk zelfs een bewuste
minachting voor het dossier van de Joodse erfpacht. Eenzelfde minachting als 70
jaar geleden medewerkers en leidinggevenden van het naoorlogse Grondbedrijf
bleken te hebben voor het lot van degenen die uit hun Amsterdamse huizen werden
verdreven, met als gevolg de rücksichtslose jacht op de erfpacht, die Van der Laan
zo treffend beschreef als ‘formalistisch, bureaucatisch en kil’.
Dat na de
terechte ophef over de Joodse erfpachtkwestie de tastbare, originele
bewijsstukken van de pijnlijke bejegening van teruggekeerde Joodse
Amsterdammers alsnog in een vernietigingsoven zijn geëindigd, heeft een
saillante symboliek die niet aan iedereen voorbij zal zijn gegaan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten